Als Columbus als cartograaf in Portugal is, komt hij in aanraking met diverse wetenschappers en raakt ervan overtuigd dat de aarde niet plat is. Hij denkt daarom dat het mogelijk is via het westen Azië te bereiken. In die tijd vindt er ook een Jodenvervolging  plaats in Spanje. Door deze vervolging is er onder de joden in Spanje ook belangstelling ontstaan om landen te vinden waar zij zich kunnen vestigen en zich aan hun geloof kunnen vasthouden. Als Columbus India zou ontdekken dan kan dit ook een uitwijkplaats worden voor hen. De Spaanse koning Ferdinand en koningin Isabella geven in 1492 toestemming voor de reis die Columbus wil maken. Het ging hen vooral om het Indische of Japanse goud, waarover Marco Polo had bericht en om uitbreiding van de macht van het Spaanse rijk. Daarnaast gaat het erom in die landen, de volkeren en hun prinsen te leren kennen, hun aard, hun gewoonten en al wat daarmee samenhangt te bestuderen en proberen om hen tot het ware heilige geloof te bekeren.

 

De eerste reis

Op 3 augustus 1492 verlaat Columbus’ kleine vloot, die bestaat uit drie schepen: de Nina, de Pinta en de Santa Maria, de haven en zet de koers richting het zuidwesten. Vanwege problemen met het roer van de Pinta en windstilte blijven de schepen enkele weken op de Canarische eilanden. De Canarische eilanden waren de laatste Europese haven die diende als voorraadpunt voor de schepen Met de drie schepen en negentig bemanningsleden vertrekt Columbus in augustus 1492 vanuit de Canarische eilanden naar het westen. Tijdens zijn reis houdt Columbus de details nauwkeurig bij in zijn logboeken.  Onderweg houdt Columbus zijn bemanning bewust voor de gek door de verkeerde afstanden door te geven, zodat zij denken dat ze minder ver van huis zijn dan werkelijk het geval is. Op 12 oktober 1492 komt er voor het eerst land in zicht. Columbus denkt in 

Bron 4: De Santa Maria van Columbus.

Indië te zijn en noemt hij de inwoners indianen en het eiland San Salvador (Het eiland waar hij aan kwam is waarschijnlijk één van de Bahama-eilanden geweest). Op verschillende plaatsen gaat Columbus aan land en legt contact met de bewoners, maar nergens blijft hij lang. Hij moet verder om andere ontdekkingen te doen en om “goud te vinden.” Ook is hij ervan overtuigd dat de indianen gemakkelijk tot het christelijk geloof te bekeren zijn, omdat hij van enige godsdienst bij deze volken niets kan ontdekken.” Ze bezoeken nog een paar eilanden in de buurt en komen dan aan in Cuba waarvan Columbus denkt dat het Japan is. Het land is erg vruchtbaar en er zijn veel kostbare specerijen en natuurproducten te vinden zoals zoete aardappelen, tomaten, mais, pinda’s cassave en bonen. Een van de bevelhebbers van Columbus hoort van de indianen over een goudeiland en gaat er met een schip vandoor. Columbus zet de achtervolging in en komt terecht in Hispaniola, waar nu Haïti en de Dominicaanse Republiek liggen. Voor de kust slaat het anker van zijn schip de Santa Maria los. De bemanningsleden worden in veiligheid gebracht, maar van het schip is niets meer te redden. Een deel van het hout wordt gebruikt voor de bouw van een fort dat Columbus La Navidad (Spaans voor kerstmis) noemt. Hij koos voor deze naam omdat zijn vlaggenschip tijdens Kerst was vergaan. Columbus komt de verdwenen bevelhebber weer tegen en samen varen ze terug naar Europa. In maart 1493 komen ze weer aan in Lissabon.